Bekentenis.
Eens was mijn liefste een mooie toverkol,
die haar pijn omtoveren kon in intens genot,
haar tranen in een vertrouwende glimlach,
en alle twijfels in een zalige zekerheid;
die geblinddoekt haar weg vond naar de hemel,
en zelfs slapend in haar naakte eenvoud,
mijn oude bloed te betoveren wist;
die mijn schamele woorden toch reeg tot een gedicht,
mijn schorre stem in heldere tonen zingen deed;
eens was mijn liefste een mooie toverkol,
die de boeien waarmee ik haar liefdevol ketende,
even liefdevol nooit verbreken wou;
eens was mijn liefste een levensechte toverkol,
eens was ze echt, en levend;
eens was ze.